Tijdens hun bezoek aan de berg brengen de Masaï een offer, namelijk een jonge ooi in onberispelijke conditie, die nog nooit eerder is voortgeplant. Ze laten de schapen achter in een specifiek gebied, namelijk een droog watergat op de berg. Hier zingen ze lofliederen tot laat in de nacht. Als ze de volgende ochtend wakker worden, zijn de schapen verdwenen, zonder enig spoor achter te laten. De Masaï die deze offers brengen, mogen niet eten totdat ze de berg verlaten. Ze beweren echter dat ze zich vol voelen en zelfs vlees en melk opboeren als ze weggaan.
De Masaï geloven dat de berggod met hen communiceert via zijn aanwezigheid en mysterieuze stemmen, die ze horen maar niet kunnen zien. Ze denken dat alleen goedhartige mensen de berg bezoeken, en slechte mensen, zoals degenen die hekserij beoefenen, vrezen de woede van de god en durven er niet heen te gaan. De ouderen van de gemeenschap verklaren dat er geen enkel incident is voorgekomen waarbij een slecht persoon stierf door de woede van de god, omdat ze de berg niet durven te bezoeken.